zondag 12 september 2010

De taal van een subcultuur: kwart voor de kwetter

Noem mij gerust een freak, maar net als wiskundigen kicken op de duizelingwekkende oneindigheid van het getal pi, kick ik op het idee dat een zin die ik uitspreek, zéker nog nooit door iemand anders is gezegd. Bijvoorbeeld: 'de langzame blauwe olifant springt over de ijverige mier'. Dit is trouwens niet helemaal uit de lucht gegrepen: ik kan me nog een college over taalwetenschap herinneren, waar de oneindigheid van het aantal te vormen zinnen aan de orde kwam.
Bijna evenveel charme heeft het gegeven, dat slechts een handvol mensen ooit bepaalde woorden en uitdrukkingen (in een bepaalde betekenis) hebben gebruikt. Ik doel nu op het selecte clubje Nederlandse studenten, dat van 1992-1997 de straten van Antwerpen onveilig maakte.

Die periode kort voor het nieuwe millennium kun je omschrijven als de zorgeloosheid en de meligheid ten top. We waren een beetje op elkaar aangewezen, zoals dat heet. Je zult mij nooit horen verkondigen dat buitenlanders te veel samentroepen, want ik weet precies hoe dat gaat: ook wij Nederlanders klitten (O.V.T. en T.T.) behoorlijk samen. En dan krijg je dus een subcultuur met een apart taalgebruik.

Allereerst was daar de vreemde mengvorm van Nederlands en Vlaams. Onder invloed van de (Vlaamse) prof Nederlands, die de klank 'ie' stelselmatig verving door 'i', praatten wij voortaan alleen nog maar zo: "Mevrouw Van Vlit gaat op de fits naar de bib en dan door naar het fritkot". Je ging nooit meer terug naar huis, maar altijd naar je woonst. En zo kan ik qua Vlaamse woorden natuurlijk nog wel even doorgaan.

Er waren ook de woorden waar wij een aparte draai aan gaven. Een beetje zoals het tegenwoordig in de mode is om het te hebben over een brommert of de kappert, woorden waar je, kortom, een beetje om moet gniffelen. Zo waren we regelmatig in de 'wasserie' te vinden (wat beslist niet het Vlaamse woord voor wasserette is). Als rasechte Hollanders bezigden we het woord gezellig nog méér dan het in Nederland zelf gebruikt werd, maar dan verbasterd tot 'gezwellie'. (Ik zie nu op internet dat het bestaat, maar volgens mij hebben wij dat woord uitgevonden!)

Eveneens op een obsessieve manier gebruikten we het woord 'blij' in zinnen als: "Wat een blije rok heb je aan!", maar ook als uitroep op deze manier: "Dus je gaat mee naar dat feest? Blij!" Dit laatste werd ook wel vervangen door "Rennie anijs!" (Very nice.) Als iets matig leuk werd gevonden, werd het woord blij verdriedubbeld, waarbij een gemaakt blij, maar eigenlijk verveeld gezicht werd getrokken.

Onze wereld werd bevolkt door de meest kleurrijke en vreemdsoortige personen met namen die alleen wij nog kunnen duiden: Het Kuiken, Vrouwtje Appelwang, Madame Foulard, Fru Dansk, de Sloep, de tut van de Belegstraat en 'Ieieieieieie'. ( Deze laatste persoon werd zo genoemd vanwege zijn overeenkomstige stemgeluid.) 'Annelies en haar tolktafels' sloeg op een wel heel ijverige tolkstudente. Zij had op haar kot niet één, maar meerdere tafels in allerlei formaten ingericht om haar tolkopdrachten te kunnen doen. En dan was er nog de Antwerpse huisdokter, wiens bijschijnlicht in onze verhalen welhaast reusachtige proporties had aangenomen, en daarom 'Dokter B. met zijn mijnwerkerslamp' werd genoemd.

Maar het allermooiste was de unieke uitdrukking ‘kwart voor de kwetter’ of  ‘kwart over de kwetter’. Het sloeg helemaal nergens op, maar we bedoelden ermee: kwart voor of kwart over een niet nader bepaald uur.

Geen opmerkingen: